Nel Douma-Koedijk
28 januari 1933 – 27 augustus 2024
Wat is gezegd en wat is gedaan tijdens de dankdienst voor het leven van Nel Douma-Koedijk.
Dinsdag 3 september 2024
Dorpskerk te Abcoude
Voorganger ds. Aarnoud van der Deijl
Organist/pianist: Peter Staats
Op deze pagina zijn de teksten te lezen die tijdens de dienst zijn uitgesproken. De dienst zelf kan in zijn geheel worden bekeken en beluisterd via de videoopname.
De liederen die zijn gespeelt en gezongen tijdens de dienst kun je op Spptify luisteren via deze link: https://open.spotify.com/playlist/
Een bloemlezing van de kleinkinderen
Lieve Oma Nel
Waar ben je nu daar boven?
Kijk je stiekem met ons mee?
Of moet je ook nog wennen,
Net als ons aan het idee.
Wat gaan we je missen oma.
Je lekkere kopjes thee.
Met wat melk er in toch zeker.
Chocolaatje er bij, misschien wel twee.
Het zakje mocht niet zomaar weg.
Het labeltje werd gespaard.
Dan keek je er later nog is naar.
En voor een goed gesprek bewaard.
De chocola was een ritueel,
Een voorraad in de kast gezet.
Het was altijd lastig kiezen,
Koetjes repen of zeebanket?
Verhalen werden soms herhaald,
Maar dat maakte ons niet uit.
Vier vingers stak ik op,
Zo vaak had het verhaal al geluid.
Als we weer naar huis gingen,
Kwam je met de apenkopen aan.
Pak er maar twee,
Er is nog een lange rit te gaan.
Je ging al bij de deur staan,
Twee armen bewogen ligt.
Ze zwaaide door,
Tot je weg was uit het zicht.
Toen Beau nog bij je woonde,
Ging je vaak vroeg op.
Je maakte dan verse sinasappelsap,
Uit een pak vond je niet zo top.
Beau voelde zich soms schuldig,
Als je zo vroeg op ging staan.
Maar je zei altijd, ik vindt het zo leuk
Het is graag gedaan.
Als het eten ’s avonds klaar stond,
Werd er op de radiator getikt.
Je moest wel vlug komen,
Daarin was ze erg strikt.
De pannen moesten leeg,
Dan was er nog wat lekkers na.
Stoofperen waren je specialiteit,
Met wat yoghurt of een beetje vla.
Na het eten ging de tv aan,
Om naar twee voor twaalf te kijken.
En ook de slimste mens,
Wat kan die Maarten toch zeiken.
Een ossenworstje en een zoutje op tafel,
Een lekker notenwijntje erbij.
Voetjes in de warme sloffen,
Wat was het toch een verwennerij.
Je was altijd een goede gastvrouw,
Het huis was piek fijn.
Oow kom je dit weekend langs?
Dan ga ik snel nog langs de Albert Heijn.
We hadden vaker leuke uitjes,
Bijvoorbeeld reisjes met de trein.
We gingen vaak naar Utrecht,
Naar museums en naar nijn.
Je nam ons vroeger mee op vakantie.
Met de caravan op pad.
Later ging je met Piet mee.
Wat was dat ook een schat.
Met de elektrische fiets ging je vaak.
Rondjes om het dorp en het meer.
Trouw naar Piet in weesp.
Je deed het elke week weer.
Je leefde vaak toe naar 5 december.
Dan ging de sinterklaas plaat weer op.
Chocolade letters waren al ingeslagen.
Gedichten en surprises waren tip top.
Lavendel zeep kreeg je graag.
De koetjes waren ook altijd goed.
Bloemen blijven je favoriet.
Maar gezellig kletsen is wat er toe doet.
Voor verjaardagen schreef je zelf de kaart.
Met mooie sierlijke letters gemaakt.
Soms was hij wat lastig te lezen.
Maar we waren er altijd door geraakt.
Het laatste dat je zei:
Geen traantjes hoor.
Maar ik zal het niet verbieden,
Dan ga ik nu naar Eelco door.
Dit zijn enkele van onze herinneringen.
We leggen dit hart nu op je graf.
We vullen hem elk met een bloem.
En drogen stiekem onze tranen af.
Herinnering van Jelly
Lieve mensen,
Ik weet niet of ik het droog ga houden hoor. Ook al zei mama maandag nog: geen traantjes. En als jij moet huilen? Dan je nagels in je vingers duwen, zei ze.
Niet dat verdriet er niet mocht zijn. Maar verdriet om haar, dat was een lastige. Mama wilde niet dat zij de oorzaak was van verdriet.
En dat tekent haar ook. Altijd een vriendelijk woord voor iedereen, belangstellend en willen zorgen voor de ander. De laatste jaren lopend met een rollator wat fijn was want haar ogen waren altijd gericht op de ander en niet op waar ze liep.
De thuiszorg zal het kopje thee met chocolaatje missen. Of een ijsje! Tot op het laatst: ze zei: nu heb je niet eens een kopje thee gehad, terwijl je al op bed lag en het allemaal niet meer lukte.
Je doorzettingsvermogen maakte dat je tot op het eind zelfstandig bent geweest en kon wonen in je eigen huis. Je eigen boodschappen doen, zelf eten koken. En wat kon je lekker koken! Altijd de nieuwe recepten uitproberen en altijd die kleine extra’s toevoegen waardoor het nog verfijnder werd.
Toen je door je operaties even niet zelf kon koken en je van die maaltijden aan huis kreeg kon je niet wachten tot je het zelf weer kon klaarmaken. Het was wel lekker hoor, maar niet zo lekker als je zelf deed.
Je was niet je ziekte of ouderdom. Door jouw positieve instelling heb jij je staande gehouden. Door je hele leven heen. Want er waren ook moeilijke jaren. Na papa’s val waardoor hij niet meer kon werken, het altijd zuinig moeten leven maar het daar nooit over hebben, papa’s overlijden en later het overlijden van Piet en je broers. Maar jij ging altijd door. Dat was jouw credo.
En wat was dat knap, hoe jij na papa’s overlijden doorging. Er voor ons was, ons steunde en voor ons zorgde. Meedacht over onze scholen en studies, hielp onze studentenkamers en later onze woningen in te richten, het oppassen op je kleinkinderen en zo dus ons hele leven met ons meeliep. En hoe trots dat op jouw verjaardag Rick is geboren, 17 jaar geleden. We konden altijd op je terug vallen, de deur stond altijd open. Ook al had je het wel moeilijk met je lege huis toen Otto zijn plek vond, alsof toen de rouw pas echt ruimte kreeg.
Onze Sinterklaasweekenden waren groots. Eerst verjaardagen vieren van Indy en Martin, dan ’s avonds de surprises en gedichten, de volgende ochtend een enorme stapel pakjes. Later toen er geen gelovigen meer waren alleen de prachtige surprises en gedichten. Je genoot ervan.
Ook vakanties deden we vaak samen, kamperend, jij in een caravan van Jan Geijsel en later samen met Piet. Wat was dat ook geweldig, dat Piet doorzette om jou voor zich te winnen. Wat hebben jullie samen een fijne tijd gehad en hoe bijzonder dat je zo werd opgenomen in het gezin. En dat we als gezinnen Douma en Cnossen hier van mochten meegenieten.
Je was ongelofelijk trots op je kinderen en kleinkinderen. Je wist ook altijd van iedereen waar ze mee bezig waren. En ook de rest van de familie. Wanneer je een van je zussen of schoonzussen had gesproken kregen we alles te horen. En dan ging het altijd over wat mensen hadden meegemaakt of hadden gedaan. De mens werd gezien.
We konden trouwens altijd horen of je een zus aan de telefoon had. Dan was daar ineens het West Friese accent van vroeger: ‘noh moid’.
We konden ook aan jou horen hoe het met je ging. Want je was altijd aan het zingen, neuriën of fluiten. Nou ja blaas fluiten. Fu fu fu. En wanneer we niets hoorden, dan was er wat aan de hand. Dan waren er zorgen, om wie dan ook, en was je stil. Je vertelde niet dat je je zorgen maakte want dat hield je voor jezelf, daar wilde je niemand mee lastig vallen. Je wilde sowieso niemand tot last zijn. Je wilde niet dat we rekening met je hielden met bijvoorbeeld kerst of oud en nieuw. Nee, jullie hebben je eigen gezin, zei ze dan. Maar het was voor ons logisch dat we wel plannen maakten met jou erbij.
Ook aan je stem was te horen hoe jij je voelde. Als we elkaar belden, en dat was de laatste maanden soms wel iedere dag omdat je heel langzaam een stapje terug deed, dan hoorde ik aan de klank van je stem hoe het was. Hoe is het? Oh goed hoor. Dan moest ik even doorvragen en dan vertelde je wel.
Je zette piketpaaltjes na je operatie 2 jaar geleden. Eerst je 90e verjaardag. Een prachtig feest waar je uit je hoofd een speech gaf en genoot van alle mensen om je heen. De bruiloft van Beau en Tom je oudste kleinkind die trouwde. Onze vakantie in Drenthe met de hele familie. Je 91e verjaardag en als cadeau iedere 2 weken een prachtige bos bloemen als cadeau waar je zo van genoot, want je hield zo van bloemen. En dan de verjaardagen van je schoonzus Catrien en zus Janny die beide 90 werden. Maar die piketpaaltjes waren niet meer haalbaar. En je zei nog: ik wil geen roet in het eten gooien dus die feesten moeten doorgaan.
Je lichaam haalde jouw wil om te leven in. Of zoals je zelf zei: mijn hoofd wil wel maar mijn lichaam niet meer. Gelukkig kwam de thuiszorg vaker waardoor je het niet allemaal alleen hoefde te doen. Was helemaal niet nodig maar het was toch wel fijn, zei je. En de lieve buurtjes die zo zorgzaam om je heen stonden, wat was dat warm.
Nadat je eind juli was gevallen en je 2 weken binnen bleef, want je gaat niet met zo’n gek verband om je hoofd naar buiten, nam je lichaam jou nog meer over. En toen je zus Margriet 2 weken geleden een paar dagen bij je was, wat je heerlijk vond, liet je zomaar alles aan haar over. Dat was niets voor jou. Wel heb je nog heerlijk kunnen genieten van gebakjes van de bakker! We hebben toen ook kunnen praten over jouw wensen voor de uitvaart, waarvan je ook het eea op papier had gezet. Je zou het moeten zien mam, je zou het prachtig vinden.
Het traplopen, want je ging nog gewoon dagelijks meerdere keren die trap op en neer, werd wel heel moeilijk en we hielden die laatste week ook eigenlijk ons hart vast.
Toen werd geopperd dat er eigenlijk een bed zou moeten komen in de kamer hield je dat af. Nee helemaal niet nodig, je wilde daar niet aan. Maar op vrijdagochtend gaf je toch toe: misschien toch wel goed.
Het bed kwam begin van de avond. We hebben het opgemaakt en je hebt er op geslapen en eigenlijk ben je er toen niet meer vanaf gekomen. Tot en met de zondagmiddag een week later ging je nog wel, begeleidt door ons, naar de wc. Maar die avond lukte dat niet meer. Wel genoot je die avond nog van jouw guilty pleasure: een bitterbal!
Je voelde je ook wat dagen erg beroerd en iedere keer liepen we achter de volgende stap aan, zo snel ging het. Je was moe, de pijn erger. Maar wat genoot je ervan dat je je hele gezin om je heen had. En dat je als een van de eerste te horen kreeg van Beau en Tom dat er een achterkleinkind zou komen. Je vertelde het iedereen en zei er dan bij: de ene generatie komt, de andere gaat.
Fijn was dat de laatste dagen je 3 zussen zijn geweest. Dat was heel waardevol en rijk. En toen maandagmiddag je laatste zus was geweest leek het wel klaar te zijn.
De pijn nam toe dus sterkere pijnstilling. Toen de thuiszorg kwam was eigenlijk wel duidelijk dat er nog meer nodig was. De huisarts kwam maar Marco was al onderweg samen met Janine. Dus nog even wachten voor je ging slapen, we konden later bellen dan zou de huisarts komen. Toen kwamen Otto en Ellen ook en toen kwam iedereen. Je kon wachten want het vooruitzicht dat je iedereen nog zou zien en om je heen zou hebben, maakte je heel blij. Toen je ging slapen heb je eerst nog iedereen kunnen zien, spreken en voelen. Je was tot op het laatst zo ongelofelijk helder. En je was zo dankbaar.
Dinsdagmiddag, iedereen was naar buiten om wat te eten, zat ik naast je. Eva was er ook en we zagen hoe je ademhaling lichter werd. Snel kwamen Marco en Otto en onder onze ogen gleed je zo uit het leven weg.
De dagen ervoor vertelde je dat je zo benieuwd was naar wat er zou zijn. Je noemde het Feest. En of je de mensen die je zo lief waren zou herkennen en weerzien, of was er alleen maar rust. Die rust daar verlangde je naar.
En die rust heb je nu. En wij laten je stevig los maar houden je altijd vast.
Dank je wel lieve mama dat jij mijn moeder was.
Een gedicht van Marco
Het was ongekend
Je sprak de woorden uit
Het was ongekend
Dat iedereen er was
Het was ongekend
Om bij vol bewustzijn van je dierbaren afscheid te kunnen nemen
Het was ongekend
Te sterven op precies dezelfde plek waar ook je grote liefde het leven liet
Het was ongekend
De dankbaarheid voor het leven die je uitstraalde
Het was ongekend
Hoe helder jouw denken de laatste jaren ontwikkelt was; wat wel, wat niet, wat klopt en wat niet
Het was ongekend
Met de nieuwsgierigheid waarmee je de dood tegemoet ging
Het was ongekend
Hoe je zonder angst het ultieme niets binnenstapte
Het is ongekend
De dankbaarheid die wij voelen, jou kinderen te zijn
Het is ongekend
De vreugde die het verdriet om jou ons schenkt
Het is ongekend
Dat berusting ons vrede geeft
Het wordt ongekend
De waarachtige aanwezigheid van jou die ons zal omringen, of niet
En als dat niet zo is dan is het ook goed
Het wordt ongekend
Vertrouwen te hebben dat alles goed komt
Het wordt ongekend
Hoe wij de tijd voor alles gaan nemen met dit gevoel van vreugde als wij aan jou denken
Het wordt ongekend
of niet, en als dat niet zo is dan is het ook goed
Het wordt weer ongekend
Hoe wij het absolute relativeren
Maar wat blijft, is dat wij van jou houden
Overweging in de dankdienst door Aarnoud van der Deijl
We mogen Nel hier vanmiddag niet gaan ophemelen. Dat was haar uitdrukkelijke wens. Toen jullie dat vertelden, was mijn eerste gedachte: ja, maar dat is onmogelijk. Bij zo’n mooi, opgewekt, sociaal, attent iemand is het onmogelijk om dat allemaal te verzwijgen. Ze kan het wel willen, maar wij zijn het die hier afscheid van haar nemen en ze kan het ons dan niet afpakken dat we haar met al haar mooie eigenschappen gedenken. Het zou gek zijn als we dat allemaal zouden verzwijgen.
Ik dacht ook nog even ondeugend: je kunt het altijd met een trucje omzeilen. Een retorisch trucje. Dat trucje bestaat eruit dat je dingen zegt door heel expliciet te zeggen dat je het niet doet. Zo van: ‘We gaan natuurlijk niet zeggen hoe sociaal ze was, want dat wilde ze niet.’ Ze zou daar zelf de humor wel van hebben ingezien, maar op een moment als dit wil je je geen flauwe trucjes gebruiken. Daar is dit afscheid te serieus voor en te eerbiedig.
En toen bedacht ik mij: maar ik geloof dat ik het snap en ze heeft gelijk. Het doel van het herdenken van iemand in een kerkdienst is ook helemaal niet: persoonsverheerlijking. Wat het wel is? Het is een soort getuigenis.
In de Hernhutter traditie waar ik uit stam, noemen ze onze mensenlevens het derde testament. Wat onze levensverhalen zin geeft, zijn de lessen die de levenden eruit kunnen trekken. We gedenken Nel hier niet om haar op te hemelen, maar om te ontdekken hoe zij tot ons blijft spreken, ook nu zij is gestorven. Zoals het in de tekst van Marijke de Bruijne staat die we straks aan het graf zullen uitspreken, gaat het om: ‘met haar woorden verdergaan’. Wat is de bezieling, de spiritualiteit, het geloof, de levenslessen die Nel ons heeft geleerd?
Het mooie van die gedachte vind ik dat je er misschien je leven ook anders door gaat leiden.
Als het in dit leven draait om wat je voor je nabestaanden hebt betekend, leef je minder vanuit yolo en ‘what’s in it for me?’ maar meer vanuit ‘wat laat ik achter?’ ‘Een goede voorouder zijn’ wordt dat ook wel genoemd.
Nels leven begon op de boerderij, vlak voor de oorlog. Haar ouders vingen onderduikers op op de boerderij en haar vader zat in het verzet en de knokploeg. Mede door dat verhaal moest ik denken aan een ontmoeting die ik in de jaren 90 heb gehad, samen met een groep predikanten, met een Joodse onderzoekster van de Universiteit van Haifa. Zij deed onderzoek naar niet-joden die joden in de oorlog hadden geholpen, zoals de ouders van Nel. ‘Wat beweegt een niet-jood ertoe om zijn of haar leven in de waagschaal te stellen voor mensen die hij zij helemaal niet eens kent, die van een ander volk, een ander geloof zijn?’ Want dat is toch bijzonder, dat mensen tot zo veel altruïsme in staat zijn!
En ze vertelde ons dat uit dat onderzoek vier factoren waren gekomen. Ze vertelde ons eerst ook wat het niet was: het ging niet om geslacht, want het waren mannen en vrouwen, het ging niet om leeftijd, want er waren jonge verzetsstrijders en oude, het ging niet om opleidings-niveau, want het waren arbeiders onder en hoogleraren, het ging ook niet om levensbe-schouwing, want het waren diepgelovige mensen en overtuigde atheïsten.
Wat wel het verschil uitmaakte tussen mensen die in verzet kwamen en mensen die dat niet deden, waren vier factoren. En volgens mij herkennen we ze alle vier terug bij Nel en zal ze die ongetwijfeld zelf weer van haar ouders hebben geleerd.
De eerste factor noemde die onderzoekster ‘optimisme’. En daarmee bedoelde ze dat deze mensen ervan overtuigd waren dat het zinvol was wat ze deden. Veel mensen denken in zo’n situatie: ‘Wat kan ik doen, ik kan Hitler toch niet stoppen?’ Maar deze mensen dachten: ‘Oké, ik kan Hitler niet stoppen, maar als ik ook maar één mens red, is dat de moeite waard.’
Dat optimisme zag ik terug bij Nel. Dat optimisme betrof haarzelf. Toen ik hier in december kwam, werd mij gezegd dat het goed was als ik bij Nel langs zou gaan, want de dokter had gezegd dat ze niet lang meer te leven had. Je stelt je dan van tevoren in op een zwaar bezoek met verdriet en misschien wel moedeloosheid, zo met de dood voor ogen. Maar niets was minder waar: ik trof een opgewekte, vrolijk lachende vrouw aan, die de voorspelling van de arts nu al had verslagen. Die dankbaar was voor haar leven en voor alle lieve mensen om haar heen, vooral haar kinderen en kleinkinderen. Met wie ze eens per jaar een heel weekend wegging en hoe geweldig dat niet was.
Het was dat optimisme dat maakte dat ze altijd leefde vanuit wat ze wel kon doen voor anderen in plaats van wat ze niet kon. Eerst als gezinsverzorgende bij moeilijke gezinnen,
later er zijn voor haar man Eelco en haar eigen kinderen, toen Eelco ziek werd en het op haar aankwam, en helemaal toen Eelco veel te vroeg overleed en zij in haar eentje het gezin draaiende gehouden.
En dan ook nog daarnaast in het kerkenwerk er voor anderen willen zijn. Vrijwilligerswerk doen in de schoolbieb, bloed geven – noem maar op.
De tweede factor noemde de onderzoekster een besef dat ieder leven ertoe doet. Mensen uit de interview zeiden allemaal iets in de trant van: ik heb recht om te leven, dus waarom zouden er mensen zijn die dat recht niet hebben?
Die houding zag je bij Nel ook. Ook dat zal ze van huis uit meegekregen hebben, want ze vertelde mij het verhaal dat haar vader in de hongerwinter collega-boeren erop aansprak die geld wilden verdienen aan de honger. Dat gaf geen pas, dat deed je niet. Mensen in nood? Die hielp je, punt. Ieder mens telde.
Zo was Nel ook altijd attent en op de ander gericht. Zelfs toen ik haar vorige week maandag opzocht, omdat het duidelijk was dat het af ging lopen, begon ze eerst naar mij te vragen. Op een bepaald moment moest ik echt even de regie terugpakken en zeggen: ‘Lief dat je het vraagt, Nel, maar ik kom hier om te horen hoe het met jou gaat.’
Ze was oprecht geïnteresseerd en vergat zelden iets.
De derde factor noemde de onderzoekster ‘kritisch denken’. Niet klakkeloos anderen napraten, maar altijd zelf blijven nadenken. In de interviews zat altijd een element van: ‘ik las in de krant allerlei nare dingen over joden, maar dat kwam niet overeen met de joden die ik kende en dus geloofde ik de propaganda niet’ of ‘ik ben naar de bibliotheek gegaan om me in de joodse geschiedenis te verdiepen en ontdekte dat het heel anders was.’
Ook dat herken ik bij Nel. Ze is haar hele leven blijven nadenken en blijven lezen en zich blijven ontwikkelen. Ze was streng gereformeerd opgevoed en lang domineerden die normen en waarden uit haar jeugd zoals de zondagsrust en op zondag naar de kerk gaan. Maar ze bezat het vermogen om duidelijk te zijn en tegelijkertijd te accepteren dat iemand anders er anders over dacht.
Dat was ook in de relatie met jullie als kinderen zo in jullie puberteit bijvoorbeeld. Toen jullie vader was weggevallen, gaf ze jullie echt het gevoel dat jullie het samen zouden rooien, dat dat ook betekende dat jullie mening er net zo toe deed als die van haar.
Ze ging later ook nog op allerlei cursussen, ontwikkelde zich in haar geloof. Dat zie je terug in de liederen en teksten die ze zelf heeft uitgezocht. Dat zijn teksten die getuigen van een zoekend geloof, al wil dat niet zeggen dat dat zoekende geloof niet heel sterk kan zijn in de zin van vertrouwen. Je geloof kan op het inhoudsniveau steeds minder vastomlijnd worden
en tegelijkertijd op het betrekkingsniveau steeds sterker worden. Nel wilde beslist dat laatste vers uit Matteüs lezen: de belofte van Jezus om tot aan het einde der tijden met ons te zijn. Ze zei daarover: ‘Dat is mijn houvast. Gods goedheid gaat altijd door.’
De vierde factor die de onderzoekster noemde, waren de rolmodellen. In alle interviews zat wel een element van: ‘Ik wist dat de pastoor in het verzet zat en dat inspireerde mij.’ Of ‘Ik wist dat mijn buren in een veel kleiner huis onderduikers hadden, dus dan moest ik dat toch ook kunnen.’
Ik weet niet helemaal of dat voor Nel ook zo gold, maar duidelijk is wel hoe belangrijk anderen voor haar waren. Haar man en kinderen zijn al genoemd. Piet Cnossen noemen we hier ook in dankbaarheid voor de liefde die Nel en hij in de laatste elf jaar van Piets leven hebben mogen ervaren. De broers en zussen – de tweelingbroer Jaap en haar jongere broer van wie ze het oneerlijk vond dat hij eerder overleed. Vriendinnen, mensen uit de kerk. Of het allemaal voorbeelden zijn geweest, weet ik niet, maar Nel was wat we tegenwoordig ‘een mensenmens’ noemen.
Dus nee, we gaan Nel niet ophemelen. Maar wij nemen alle verhalen mee als een schat in ons leven. Zij getuigt in dat leven van een geloof in een God die met ons meetrekt in ons leven en – naar zij geloofde – zelfs in de dood.
Een God die ons vertelt dat we optimistisch mogen wezen in de zin dat ons leven niet groots en meeslepend hoeft te zijn om toch heel betekenisvol te zijn. Dat voor deze God ook ieder mensenleven even zwaar telt en dat er niemand is die minder waard is dan een ander. Dat het goed is om altijd kritisch te zijn op wat mensen met boze bedoelingen je op de mouw willen spelden. En dat je een mens bent in een netwerk van andere mensen van wie je kunt leren
en die je kunnen inspireren. Dat we geen eenlingen zijn, maar mensen samen met elkaar.
Dat zijn de woorden van het verhaal van Nel. Haar bijdrage aan het derde testament, aan het verhaal van God en zijn/haar mensen.
Laten we met die woorden verdergaan.
Meegeven, gedicht van Merel Morre
toen
je me leerde
hoe te leven
hoe te zijn
en mee te geven
gaf je mij ook
mezelf mee
nu
ik mij leer
hoe te leven
hoe te laten
en te vergeven
geef ik mij ook
het jouwe mee
als
ik blijf leren
hoe te leven
hoe te wezen
en me te geven
neem ik jou in mezelf mee